Kinderziektes

Ik was van plan gezond ter wereld te komen. Reikhalzend verdrongen de belanghebbenden zich rondom het laatste stuk van het geboortekanaal, maar ik zat vast en liet mijn moeder twee weken wachten. Ze at haringen om de tijd door te komen.

Mijn vroegste herinnering gaat terug naar mijn tweede jaar. Dat kan niet. Volgens de experts kan je op die leeftijd geen geheugenspoor ontwikkelen en waarschijnlijk berust die herinnering op een vaak verteld verhaal in ons gezin.

Het was de watersnood van 1953, de piano hadden ze op de tafel gezet, want het water in de kamer stond 1 meter hoog en de sloepen met mannen die allemaal een pet of een zuidwester droegen voeren achter ons huis waar voorheen een pad liep.

Een jaar later speelde zich een ander drama af, ditmaal zonder water, maar met inkt. Moeder zag me voor het dressoir zitten met een geopende inktpot in mijn hand. Ik had al een flinke hoeveelheid gedronken en dikke donkere stralen liepen uit mijn mondhoeken naar beneden als bij een duivelskind in een horrorfilm. Moeder pakte me beet, propte me in het kinderzitje en fietste zo hard ze kon naar de huisarts. Onze huisarts, een statige boomlange man die van grote hoogte zijn diagnoses stelde, gaf me een braakmiddel waarna ik zijn bureau heb ondergekotst.

Toen ik vier jaar was kreeg ik een darminfectie, waarvan de precieze naam niet meer te traceren is. De remedie werd gezocht in een dieet van gemalen biefstuk en room, zodat er vermoedelijk geen al te diepgaande diagnostiek aan te pas gekomen is. Omdat ik voortdurend honger had en het eten aan tafel niet mocht eten, moest Jonnie onder etenstijd met mij gaan wandelen. Als ze even niet oplette graaide ik de broodkorsten uit de vuilnisbak. De filmbeelden uit de hongerwinter van 1944 van de in lompen gehulde kinderen die met een lepel de voedselresten uit de vuilnisbakken schraapten waren ook erg, maar daar zijn tenminste nog beelden van.

Ik walgde van het dieet hield mijn mond krampachtig dicht. Het lukte moeder niet de prut bij mij naar binnen te krijgen, zodat er zwaarder geschut moest worden ingezet. Tante Teun was geknipt voor zo’n karwei: het was een vrouw met een kordate motoriek en een harde, schelle stem waarmee zij in een oogwenk het water in de Oude Maas kon laten splijten. Ze pakte me hardhandig beet, kneep mijn neus dicht en goot het gore spul door mijn keel, zonder voorkauwwerk.

Daarop ontwikkelde ik een speciaal talent om haar te vermijden. Op een zonnige middag lukte dat niet. Mijn moeder en ik zaten bij haar in de serre thee te drinken. De ruiten rinkelden in hun sponningen toen ze een verhaal begon en naar een climax toewerkte. We zagen in haar kopje een dikke bromvlieg ronddrijven die zij al krakend met een mariakaakje verzwolg.

Daarna volgde er een periode van enige weken waarin ik dagelijks werd afgeleverd bij het plaatselijke Groene Kruis gebouw, zodat ik kon herstellen van de aandoening. Ik lag de hele dag in bed en moest verplicht ’s middags slapen. Tegen de vliegen werd er een soort rek over het hoofdeinde van het bed gezet waarover een wit laken was gedrapeerd, een methode die effectief was totdat er een exemplaar onder het laken kroop dat mij steeds tegen het hoofd vloog. Bij gebrek aan thee en mariakaakjes tilde ik het laken op en de bromvlieg vloog zoemend weg. Hij wel.

Scroll naar boven