De volkstuinen liggen er vredig bij, tot ik op een afstandje een jonge vrouw zie lopen in een hardroze trainingspak met twee pitbulls. De grootste van de twee heeft me al herkend en verheugt zich op de dagschotel, mijn hond. De vrouw kijkt op van haar mobiel en zwaait uitbundig als ze me ook herkent. Het zijn dezelfde honden die zich vorige week op mij en mijn hond hadden gestort, waarbij ik op de grond viel en trapte en schopte waar ik ze maar raken kon. De vrouw blijft maar vrolijk zwaaien, alsof ze gladiatoren in de arena op gevulde koeken komt trakteren.
Ik zou naar de opgetogen dompteuse toe kunnen lopen, het voorval bespreken, terwijl ik mijn vege lijf en hond weer aan haar bloeddorstige roedel blootstel. Ik zie onder in het beeldscherm het tekstje verschijnen “Denk je aan zelfmoord? Neem contact op met 113”. Ik zwaai terug, terughoudend.
Dan roep ik dat mijn verwondingen de vorige keer best meevielen, maar dat we elkaar beter kunnen vermijden. Ze verstaat me niet, de afstand is te groot. Ze vervolgt haar weg, voortgesleept door de honden, een menselijk anker dat hen nog net aan de aarde bindt.
Ik loop verder en denk aan het krantenbericht over moeilijk bereikbare dierenartsen, de noodzaak van een testament en het nut van pepperspray.